De Romeinse geschiedenis van Overijssel, Friesland, Groningen en Drenthe 12VC-14NC
Incl. de ontdekking van het verloren eiland Byrchanis en fort Clades Variana
In dit schrijven nemen wij u mee in het facet water en levensmiddelen waarbij wij het deelproject Germania Inferior Magna als verteller van onze geschiedenis in relatie tot het water centraal stellen.
Inleiding
De geschiedenis van Nederland is voor een groot deel afhankelijk van de bewegingen van het water dat ons prachtige land omringt en op vele plaatsen in het landschap aanwezig is. Vele mensen realiseren zich echter niet hoe afhankelijk Nederland van het water is. Water is niet alleen een van onze belangrijkste economische levensaders maar zorgt ook regelmatig voor grote problemen in de waterhuishouding. Water om te overleven en water als constante bedreiging zijn dan ook twee themas waar het Nederlandse volk al eeuwen mee heeft leren leven. Voordat we het dan ook over de wonderen van het water gaan hebben en hetgeen water als en qua levensmiddelen allemaal al niet kan voortbrengen is het belangrijk dat wij wat meer weten over de geschiedenis van het water in- en om ons land.
Het eilandenrijk der Nederlanden
De meest betrouwbare bron die ons iets meer kan vertellen over de geschiedenis van het water in- en om ons land zijn de opgetekende verslagen van Romeinse veldheren die rond het jaar 0 aanwezig waren op het Drents Plateau ofwel de omgeving waarop vandaag onze provincies Friesland, Groningen, Drenthe en een deel van Overijssel gefundeerd zijn. De Romeinse geschiedschrijver verhalen over Nederland als het eilandenrijk in het Noorden. Een eilandenrijk dat eigenlijk nog helemaal geen vast omlijnd land en eenheidsstaat was. Een rijk dat door de grillen van het water, wind, seizoenen en temperatuur constant veranderde en alleen geschikt was voor de meest flexibele en mobiele mensen in die tijd.
We moeten dan ook beseffen dat Nederland pas haar huidige vorm heeft gekregen in de 15e en 16e eeuw toen men begon de dijken en polders aan te leggen en de contouren van de leeuw steeds duidelijker zichtbaar werden. Nederland in haar huidige vorm is dan ook pas echt zichtbaar geworden in de afgelopen honderd jaar. Een eeuw waar het eilandenrijk der Nederland daadwerkelijk werd omgevormd tot het rijk der Nederlanden.
Toch leven wij iedere dag met het besef dat het morgen weer geheel anders kan zijn. Meer dan de helft van Nederland ligt immers onder de zeespiegel en met zwaar weer komen hier nog grote gebieden bij. Het is daarom van het allergrootste belang om dijkbewaking en versteviging de allerhoogste prioriteit op de politieke agenda te geven. Zonder deze bescherming vervalt Nederland immers weer gewoon op de natuurlijke manier tot het eilandenrijk der Nederlanden. Een rijk dat 2000 jaar geleden het gezicht van Nederland was.
Een nieuwe kijk op de vaderlandse geschiedenis
Als we de vaderlandse geschiedenis boeken en landkaarten mogen geloven zijn de Romeinen in ons land nooit veel verder gekomen dan de Rijn. Dit wereldbeeld veranderde echter drastisch toen wij vijf jaar geleden een Duitse landkaart in handen kreeg waar de aanvalsroutes van de Romeinse vloot in 12 VC afgebeeld stonden. Met deze landkaart en de verhalen van de Romeinse geschiedschrijvers Plinius (Het Nederlandse Eilandenrijk en Noordzeekust 47 NC) en Ptolemaeus (Het Nederlandse landschap en bevolking 150 NC) begon een zoektocht van meer dan drie jaar in het Overijsselse, Friese, Groningse en Drentse land naar de waarheid achter de vergeten – maar o zo belangrijke – periode 12VC-14NC voor onze waterrijke vaderlandse en Romeinse geschiedenis.
Op deze zoektocht kwamen niet alleen veel details naar boven, maar werd ook het verloren eiland Byrchanis herontdekt en het 4e legioen (de overblijfselen van Legio I Germanica) dat aldaar in Fort Clades Variana gelegerd was om de Noordoost grens van het toenmalige Romeinse Rijk te verdedigen. Niet alleen De Rijn met haar Gelderse Poort maar ook het Drents Plateau met haar Drentse Poort vormden tussen 12VC en 14NC de natuurlijke grens tussen de Romeinen, haar bondgenoten en de vijandige Germaanse stammen. Hieronder vindt u het relaas dat tot bovenstaande conclusies geleid heeft.
Keizer Maximus Augustus
De Romeinse geschiedenis van Overijssel, Friesland, Groningen en Drenthe begint eigenlijk op het moment dat Keizer Augustus zijn pleegzoon en latere Keizer Tiberius (uit 2e huwelijk met Livia) en Drusus (de broer van Tiberius) in 14VC de opdracht gaf om een buffer te creëren tussen de vijandige Germaanse stammen uit het Noorden en Oosten en het welvarende en winstgevende Gallia en Italia. De Alpine Campagne (14VC-68NC) zou een van de meest succesvolle campagnes worden die het Romeinse Rijk in haar geschiedenis c.q. expansiedrift gekend heeft, maar tevens een einde maken aan haar imago van onoverwinnelijkheid door zowel de slag om het Teutoburgerwoud (9NC) als die om het eiland Byrchanis (14 NC) te verliezen.
Het gevolg was dat de slag om Germanica Inferior Magna – welke Romeinse Provincie wij vandaag kennen als de provincies Overijssel, Friesland, Groningen, Drenthe, (Nieder)Sachsen en Nordrein/Westfalen, waarbij de Romeinen een groot deel van hun 4 legioenen in het Teutoburgerwoud en op het eiland Byrchanis verloren – in feite het einde inluidde van zowel de expansie van als hegomonie in het Romeinse Rijk. In Germanica Inferior Magna troffen de Romeinen een tegenstander, die binnen 60 jaar de geschiedenis van het Romeinse Rijk van een rijzende ster in die van een langzaam verblekende witte dwerg zou veranderen.
Naast het creëren van een buffer tussen het hart van het Romeinse Rijk en de nog niet geassimileerde Germanen uit het Noordoosten waren er nog een aantal subdoelstellingen die op het wensenlijstje van Augustus (Octavius) stonden:
Het uitbreiden van het Romeinse Rijk van De Rijn en Donau naar de Elbe.
Het stichten van een nieuwe provincie genaamd Germanica Inferior Magna.
Het assimileren van alle Germaanse stammen in een groot Romeins Rijk.
Het uitrusten van een gecombineerd leger om ook de rest van Eurasia te veroveren.
Het beschermen van alle (tin) handelsroutes van en naar Italia.
Het openen van een nieuwe handelsroutes naar de Oostzee om naast IJzer het Keizersgoud (Amber) te winnen.
Wat Julius Caesar tussen 55-53VC niet gelukt was lukte Augustus wel en nog veel beter. In nog geen twee jaar tijd (14VC-12VC) werden alle Noordelijke en Oostelijke Germaanse stammen door de legioenen van Drusus en Tiberius letterlijk onder de voet gelopen. En net zoals in de tijd van Julius Caesar sloten de Bataven, Canninefates, Friesen, Chamavi en Chauci Minors zich bij de Romeinen aan in ruil voor privileges, belastingvoordelen en bescherming tegen vijandelijke Germaanse stammen zoals de Chauci Major, Cherussi, Bructerians, Chatti, Mattiaci etc.welke door de Romeinen en hun bondgenoten op hardhandige wijze werden ingelijfd. Door deze verdeel- en heersstrategie toe te passen tussen de Germaanse stammen werd het Germaanse Rijk letterlijk in tweeën gesplitst n.l. in een westelijk en oostelijk deel, waarbij het eiland Byrchanis het westelijk deel vormden.
Om te begrijpen hoe deze inname van Germania zo snel kon plaatsvinden is het goed om de werkwijze van Drusus en Tiberius in ogenschouw te nemen. Uit de geschriften die Julius Caesar nagelaten had aan de Senaat en zijn geadopteerde zoon Octavius, later Augustus genoemd, kan worden opgemaakt dat de enige manier om het land boven de Rijn te veroveren via het water was. In de Romeinse annalen over Germania Inferior (het huidige zuidwesten van Nederland met o.a. Batavia en Frisia Minor) en Germania Inferior Magna (het huidige noordoosten van Nederland met o.a. Frisia Major, Chamavi en Chauci Minor) werden deze gebieden als eilanden omschreven, in een land van water en moerassen.
In de herfst, winter en lente waren het alleen de eilanden die boven de water- c.q. zeespiegel uitstoken, terwijl in de zomer nagenoeg het hele gebied veranderde in een groot moeras. Het bekendste eiland in die tijd was Batavia, nu bekend als de Betuwe (inclusief de Veluwe), ofwel het land tussen de Rijn en Waal. Om het Noorden en Oosten te bereiken was het dus nodig een vloot te bouwen met een geheel nieuw type boot -later de Classia Germania gedoopt – en een verbinding te realiseren met Mare Germanicum (genoemd naar de zoon van Drusus), de huidige Noordzee. Voor dit doel liet Drusus een kanaal graven tussen de Rijn en IJssel en damde de stroom naar de Waal en van de Maas naar de Waal gedeeltelijk af. Met deze ingreep bereikte Drusus drie doelen:
Hij kon met zijn vloot ongestoord de eerste Noordoostelijke eilanden en de Noordzee bereiken.
Hij omzeilde potentiële probleemgebieden in Batavia en Frisia Minor op weg naar de Noordzee.
Hij controleerde met de nieuwe verbinding van Rijn – IJssel en de dammen in de Rijn,Waal en Maas de gehele waterhuishouding van Germania Inferior waarbij Nijmegen het middelpunt vormde.
* De Veluwe zou door het verleggen van de rivierstromen in de jaren daarop loskomen van het oosten van het land (Arnhem, Zutphen, Deventer, Zwolle waterlinie) en verworden tot een groot eiland in het midden van Nederland.
In de buurt van het huidige Zwolle (toen nog een eiland), Steenwijk, Heerenveen en Drachten (westelijk deel van het Drents Plateau) werden de eerste verkenners uitgeladen en kampementen opgezet. Hierna vervolgde Drusus zijn veroveringstocht via het huidige IJsselmeer – in die tijd nog een deel uitmakend van de Noordzee met her en der wat eilanden, zoals Wassenaar (zandduinen), Velsen (zandduinen), Bergen (zandduinen), Gaasterland (keileem uit de Saalien-Riss ijstijd 200.000 geleden), Wieringe (keileem) en Texel (keileem). Drusus wist afhankelijk van het jaargetij een aantal routes naar het Noordoosten van Nederland en Duitsland te vinden, waar hij in het huidige gebied tussen Lauwersmeer en de Eems/Dollard het eiland Byrchanis ontdekte. Het eiland wat wij vandaag kennen als het Drents Plateau. En hier begint het verhaal over de Romeinse geschiedenis van Overijssel, Friesland, Groningen en Drenthe.
Iedere geschiedkundige weet, dat je naast het je verplaatsen in de gedachten van de mens uit de te bestuderen tijd, ook terdege rekening moet houden met de geschiedenis, militaire nut, bodemgesteldheid, de waterhuishouding, weer, wind, morenen, golfstromen, rivieren en seizoenen van een bepaald gebied van onderzoek.
Belangrijk is daarom te weten dat Nederland de eerste 300 jaar van onze jaartelling (Subatlanticum periode) klimatologisch gezien aangenaam warme zomers en milde winters kende en de zeespiegel 3-4 meter hoger stond dan de huidige waterstand. Het gebied tussen het Lauwersmeer en Eems/Dollard, met daarin de schiereilanden Westerkwartier en stad Groningen, maakte rond het jaar 0 dan ook nog deel uit van de Noordzee en was net zoals West- Noordoost Friesland en Groningen bezaaid met kleine eilandjes, terpen en wierden (Drachten, Leeuwarden, Dokkum, Winsum, Usquert, Kantens, Baflo, Warfum,Bedum, Ulrum, Zoutkamp, t Zandt, Middelstum, Loppersum etc.), die hun kop bij niet al te extreme weersomstandigheden (eb en springvloed) maar net boven de zeespiegel konden uitsteken. Geologisch gezien waren al deze terpen en wierden in Friesland en Groningen verbonden met het Drents Plateau, wat de toenmalige bewoners zoals de Friesen, Chamavi en Chauci Minors een relatief vaste grond onder de voeten gaf.
Dit kon echter in het geheel niet gezegd worden van de |Nederlandse en Duitse Waddeneilanden, welke rond het jaar 0, op Texel na, nog helemaal niet bestonden. Zij misten geologisch gezien de vaste ondergrond gebaseerd op tectonische welvingen, grondmorenen, keileem en podzol zoals wij deze onder en in het Drents Plateau en Texel vinden. De plaats van de huidige waddeneilanden was toen nog het speelterrein van golven en wind c.q. golfstromen. Pas veel later toen de zeespiegel zakte en er een start werd gemaakt werd met landwinning en inpoldering (15e – 16e eeuw) en konden deze waddeneilanden pas in hun huidige vorm worden behouden.
In de tijd van de Romeinen lagen de schiereilanden Westerkwartier en de stad Groningen met hun beider voortorens midden in de Noordzee. Borger in het oosten was gewoon nog een zeehaven, waarbij de eilandjes in het Noorden afhankelijk van eb en vloed, jaargetijden en andere bijzondere omstandigheden per boot of te voet over begaanbare c.q. doorwaadbare moeraspaden bereikt konden worden.
Tussen Westerkwartier en de stad Groningen lag een grote baai, met twee vuurtorens, waar de Romeinse schepen die op weg waren naar het huidige Denemarken, Zweden en de Oostzee konden aanmeren voor bevoorrading. Denemarken moeten wij in die tijd net zo zien als Nederland. Een eilandenrijk waar je gemakkelijk tussendoor kon varen op weg naar de Oostzee en de landen die daar omheen liggen. De Duitse provincie Sleswig-Holstein, het Noord-Oostzeekanaal tussen Brunsbuttel en Kiel bestonden in het geheel nog niet en waren op wat eilandjes na ook deel van de Noordzee. De havensteden Hamburg en Bremen lagen net zoals het Westerkwartier, stad Groningen en Borger ook gewoon nog aan zee.
Wanneer we naar het Noordelijke deel van het Drents Plateau kijken zien we tevens dat de Romeinen de mogelijkheid hebben gehad om via de baai tussen Westerkwartier en de stad Groningen landinwaarts te roeien en zeilen. Via Zuidhorn en Kornhorn was Drachten middels de huidige A7 snelweg (toen waterweg) te bereiken. Dat Westerkwartier, stad Groningen en Borger allemaal zeehavens zijn geweest is nog goed af te lezen aan de overleveringen qua namen. In het Westerkwartier en stad Groningen komen veel (straat)namen met dijken voor en het huidige Noordwijk (Gr) ligt zelfs op het toenmalige schiereiland Westerkwartier. Groningen in de omgeving van de Noorderbegraafplaats is trouwens een uitstekend plek voor een natuurlijke haven en aanpalend havenstadje. Allemaal goed verdedigbaar (schiereilanden en omgeven door water) en bereikbaar vanuit land en zee.
Bij Borger zijn deze havenplaats karakteristieken ook nog steeds heel duidelijk te ontwaren in de vorm van het Beekdal, dat van het Voorste Diep, Kanaal Buinen Schoonoord tot aan haar bron in Odoornerveen (De Brammershoop waarop ook een Vuurtoren van de Borger binnenhaven stond) loopt. In Odoornerveen komt namelijk een groot deel van het kwelwater van het Drents Plateau en in het bijzonder de Hondsrug naar het oppervlakte, om vervolgens haar natuurlijke weg naar zee te zoeken. Kwelwater kwam rond het jaar 0 het zeewater in de binnenhaven van Borger tegen, het gebied dat wij nu kennen als het Hunzedal en meer specifiek het gebied tussen Westdorp, Ees en Borger (Nuisveen/Strengenweg).
Hierbij moet tevens melding worden gemaakt dat het Hunzegebied ten noorden en oosten van de Hunzedelta, ofwel het gebied voorbij de lijn Bronneger en Buinen toendertijd nog deel uitmaakte van de Noordzee en zo nu en dan in de zomer als moerasgebied droogviel. Het Zuidlaardermeer, Leekstermeer, Schildmeer, Meedhuizermeer, Proostmeer, Handshalstermeer, Paterwoldsemeer etc. bestonden als zodanig nog niet aan het begin van onze jaartelling, maar maakten net als het gebied tussen Lauwersmeer en Eems/Dollard onderdeel uit van de Noordzee.
In de toenmalige (Hunze)delta naar het Zuidlaardermeer lagen links en recht van de Hunze een aantal eilandjes, die we vandaag de dag nog kennen als Zandvoort (Dr), Eexterzandvoort, Gieter(zand)veen, De Hilde etc. Bij Spijkerboor en De Groeve werd de Hunze trouwens nogmaals van kwelwater uit het Drents Plateau voorzien, hetgeen de waterstand voor de scheepvaart zeer ten goed kwam in de relatief droge zomerperiode.
De Moeras
Voor de kust van Borger (Borger aan Zee) waar de Hunze tussen Bronneger en Buinen de Noordzee inliep was tevens ook heel duidelijk de scheiding tussen het meer waterrijke noorden van de oostelijke Hondsrug en het meer moerassige oosten en zuiden waar te nemen. Dit moerassige oosten en zuiden werd bewoond door de Moera (mythen en legenden) stammen. Het woord moeras zou dan ook best wel eens afgeleid kunnen zijn van de naam van dit volk, dat een uitermate belangrijke rol heeft gespeeld in de periode 12 VC – 14 NC. Zonder het Moera volk waren de Romeinen en hun bondgenoten immers in het geheel niet in staat hun weg door het moeras naar het oosten en zuiden te vinden. De Moeras waren dan ook in deze korte periode degenen die zowel voor het transport per boot, wagen of te voet verzorgden tussen de Hondsrug en het oosten en zuiden. De Buinerbrug, Valtherbrug en Emmerbrug zijn dan ook moeras- c.q. veenwegen die veel ouder zijn dan dat wij vandaag denken.
Net zoals bij iedere moerasstam behoorden paalvlotten, paalhutten, platbodems, moerasskis, visnetten en pijl en boog tot de standaarduitrusting van iedere Moera stam, welke vaak niet meer dan uit een familie bestond. De leefwijze van de Moeras is vandaag nog te bestuderen is in landen als Bangladesh (Sunderbans Delta), Oost Irak en Zuid Iran (Shatt al Arab Delta) etc. Het woongebied van de Moeras liep van de oostelijke en zuidelijke kant van de Hondsrug via Hoogeveen, Meppel door tot aan het eiland Zwolle. Hierdoor bestonden c.q. bestaan er twee grote eilanden in het Noorden van ons land genaamd De Betuwe/Veluwe en Het Drents Plateau/Hondsrug. Moeras komen we als begrip/naam nog steeds tegen in Oost Drenthe, n.l. in de huidige naamgeving Oostermoer ofwel Oostermoera en Monden ofwel Moera gebieden.
Wanneer we de Hondsrug als onderdeel van het Drents Plateau nogmaals onder de loep nemen valt het volgende op. Wanneer de waterstand maar hoog genoeg stond (herfst/winter) kwam het regelmatig voor dat tussen de bovenste helft van de Hondsrug en de rest van het Drents Plateau een waterscheiding c.q. moerasgebied ontstond, hetgeen nog goed te zien is op oude kaarten ten tijde van Napoleon. Het Scutendiep, Hoorndiep, Buyrtanghe moeras, Mussel Broeck, Smilder Venen zorgden er zelfs voor dat de Hondsrug een prachtige natuurlijke verdedigingslinie vormden tussen bevriende maar soms ook vijandige Germaanse stammen in het westen van het Drents Plateau, de bondgenoten op de Hondsrug en de vijandige Germaanse stammen in het oosten. Waarmee we met het oosten bedoelen het gebied wat begint aan de overkant van de grens met Duitsland en specifiek waar het huidige Duitse plaatsje genaamd Borger (Du) zich bevindt.
De Friezen en Chamavi bewoonden immers het noordwesten van het Drents Plateau, de Chauci Minors de Hondsrug en de rest van de Germanen in het huidige Duitsland. Het Hondsrug haveneiland Groningen, Haren, Roden, Peize, Donderen, Yde, Noordlaren, Midlaren, Zuidlaren, Onnen, Glimmen, Gieten, Gasselte, Grolloo, Schoonlo, Borger, Buinen, Valthe, Exloo, Odoorn, Assen, Westerbork, Wezup, Zweeloo, Noordsleen, Oosterhessele, Gees, Meppen, Emmen en het shiereiland Coevorden waren dan ook in de Romeinse tijd continue bewoond waarbij de wegen tussen Borger, Westerbork (Westborger) en Assen de verbindingswegen voor troepenaanvoer, bevoorrading etc. – met het achterland ofwel het westen van het Drents Plateau verzorgden. Uiteindelijk waren dan ook de voor de Romeinen zeer strategisch belangrijke plaatsen Zwolle, Steenwijk, Heereveen en Drachten middels het knooppunt Dwingeloo met het oostelijke deel genaamd Hondsrug met elkaar verbonden.
Het militaire nut van Byrchanis
De militaire kaarten van Jan van Alberdingh uit 1681 en die van Napoleon uit 1811-1813 benadrukken nog eens hoe belangrijk de Hondsrug en de daaromheen liggende moerasgordel was voor de verdediging van de Noordelijke Provincies. De Romeinse legeraanvoerders Drusus en Tiberius zullen in hun tijd daarover niet anders gedacht hebben, toen zij met hun schepen richting de Eems, Weser en Elbe voeren. Het enige verschil tussen 1681, 1811-1813 en het jaar 0 was eigenlijk dat er meer water dan moeras om het Drents Plateau heen lag en er meer heide dan bomen op de Hondsrug groeiden, waardoor het totale eiland nog beter te verdedigen was tegen zowel bondgenoten als vijanden.
Het is dus dit eiland dat Drusus en zijn manschappen het eerste zagen en Byrchanis doopten, toen zij met hun schepen vanuit Nijmegen over de IJssel richting het noordoosten voeren. Op Byrchanis liet Drusus een garnizoen achter om deze uitermate strategisch plek tussen zijn (soms) bondgenoten de Friesen, Chamavi , Chauci Minors en Moeras en de rest van de meer vijandige Germaanse stammen in het oosten te verdedigen. Hoewel er over het hele Drents Plateau verspreid fortificaties gestaan zullen hebben – waarbij in het Noordoosten vijf uitkijk- c.q. vuurtorens op het Westerkwartier, de stad Groningen, Poolshoogte en Emmen – zal Drusus toch gezocht hebben naar een centrale plek die:
Voor zijn schepen gemakkelijk te bereiken en verdedigen was.
Alternatief bevoorraad kon worden vanuit het achterland.
Door hem strategisch overzien kon worden.
Vooral het oosten gemakkelijk in de gaten kon houden.
Geologisch en historisch gezien komt dan vooral de omgeving van Borger, Odoorn en Valthe als legerplaats en hoofdvesting in aanmerking omdat hier zowel een prachtige binnenhaven heeft gelegen – die bij haar bron op een paar steenworpen afstand van een van de hoogste punten van het eiland lag – , verbindingen met het achterland had en ook nog eens een aantal bruggen door het moeras naar het oosten kende. Op het Westerkwartier en rond de stad Groningen zullen hiernaast een aantal detachementen ingekwartierd zijn geweest ter verdediging van de noordflanken en Noordzee.
Om het waterpeil in de binnenhaven van Borger altijd op het juiste niveau te houden, maakte Drusus gebruik van dezelfde technieken die hij rond Nijmegen toegepast had. In de versmalling van de Hunze, tussen het huidige Bronneger (Nationaal Hunebedden Informatiecentrum), de rotonde bij Q8 en het recreatiepark Hunzedal, verrees een heuse dam, waardoor het kwelwater van de Hunze opgevangen werd in een soort binnenmeer c.q. binnenhaven. Afhankelijk van het seizoen werd een gedeelte van de dam, al ware het een gigantische sluis, geopend en gesloten. In de droge periode werden de schepen met behulp van een ingenieus takelsysteem over de dam heengezet om hierna het ruime sop van de Noordzee te kiezen. De dam diende tevens als weg, welke de plaatsen Groningen, Borger en Emmen via de kortste weg verbonden.
De Poolshoogte
Het hoogste punt van de Hondsrug kennen wij vandaag als het gebied tussen De Poolshoogte, Het Ven en het ontspringen van de Hunze bij Odoornerveen (rechts van De Brammershoop). Het is m.n. dit gebied dat Het Drents Landschap, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten zo prachtig voor ons geconserveerd hebben. Want waren er geen bomen in de 20-er en 30-er jaren aangeplant, dan was dit archeologisch zeer interessante gebied waarschijnlijk onder de ploeg verdwenen, waarmee tevens een zeer belangrijk stuk van niet alleen de Drentse maar ook Noord Nederlandse en Romeinse geschiedenis verloren zou zijn gegaan. Wij staan mijns inziens dan ook op het punt om op het Drents Plateau grootse ontdekkingen te doen, waardoor de vaderlandse geschiedenis wederom herschreven kan worden.
In het bovengenoemde gebied vermoeden wij niet alleen het verloren gewaande Fort Clades Variana, maar tevens een aantal uitkijktorens, vuurtorens, badhuizen en buitenhuis van de garnizoens-commandant te kunnen vinden.
Hoe het eiland Byrchanis in de vergetelheid raakte
Na het overlijden van Drusus in 9VC werd na Tiberius, Varus in 6 NC gouverneur van Germania, dat dank zij de inspanningen van Drusus (Byrchanis/Eems) en Tiberius (Elbe) nu uit geheel Germanica Superior, Inferior en Inferior Magna bestond. Germania zou echter niet lang als eenheid binnen het Romeinse rijk bestaan. In 9NC op het hoogtepunt van het Romeinse Rijk – overviel de Germaan Arminius met zijn leger de drie legioenen van Varus in het Teutoburgerwoud om er weinig van over te laten. Wat nog in staat was om te vluchten trok zich terug op het eiland Byrchanis wat nu zowel op een natuurlijke als militaire c.q. strategische manier van de rest van Romeinse Rijk afgesneden was. Ondanks de verwoede pogingen van Germanicus (de zoon van Drusus) om in 15 en 16NC de Romeinse soldaten die vastzaten op Byrchanis te ontzetten en Germania te herveroveren kwam hij te laat. De Friesen, Chamavi, Chauci Minors en Moeras, welke eens (on)vrijwillige bondgenoten van Romeinen waren hadden na de overwinning van Arminius eieren voor hun geld gekozen en zich wederom aangesloten bij hun Germaanse broeders de Chauci Majors, Cherussi, Bructerians, Chatti, Mattiaci etc. waarna bijna alle op het eiland Byrchanis overgebleven en nu volledig omsingelde Romeinen in het jaar 14 NC (het jaar dat tevens Keizer Maximus Augustus stierf) met hun schepen vluchten naar Denemarken, Zweden en Noorwegen. De landen die ongeveer achthonderd jaar later de Vikingen zouden voortbrengen. Zie ook: https://orthelius.info/blog/de-vikingen-zijn-vluchtelingen-uit-drenthe-friesland-en-saksen/
Na dit zeer grote gezichtverlies van het tot die tijd onoverwinnelijke Romeinse leger was het gedaan met de rust in Germania en volgde de ene na de andere opstand – ondanks de herhaalde pogingen van o.a. Tiberius en Germanicus om het gezag in dit gebied te herstellen – elkaar in hoog tempo op. En na Germania spreiden deze opstanden zich als een lopend vuurtje over het gehele Romeinse Rijk uit in nog geen 60 jaar. Vooral na de (zelf)moord van Nero in 68NC en het jaar van de 4 Keizers in 69NC kwam de Alpine Campagne dan ook volledig tot stilstand en bleef er in de jaren hierop steeds minder over van het eens zo machtige Keizerrijk.
De slag om het Teutoburgerwoud en de vergeten strijd om het eiland Byrchanis – welke het laatste steunpunt van de Romeinen in het Noordoosten was en waar een klein 4e legioen bijna 5 jaar wist stand te houden – waren dan ook een ommekeer in de geschiedenis van het Romeinse Rijk, hetgeen door vele geschiedschrijvers zoals Cornelius Tacitus (55-120 NC) voor het gemak maar uit de Romeinse geschiedenisboekjes verwijderd is. Gezichtsverlies was ook al in die tijd iets waar je niet mee te koop liep.
Dit verhaal kwam tot stand in samenwerking met het Geschiedkundig Organomisch Collectief en Verhalenvertellers in Noord Nederland
Lopende onderzoeken:
- Het Romeinse logistieke centrum tussen Noord Laren en het Zuidlaardermeer.
- Romeinse wegen door het moeras bij Valthe en Barger-Oosterveld.
- De Romeinse vesting tussen Emmen en Barger-Oosterveld.
- Het Romeinse kuuroord bij Heiligerlee.
- De Vikingen als erfgenamen van de Romeinen.
- Het Westerkwartier en stad Groningen als havengebied van de Noordelijke Romeinse vloot.
Lees ook: https://www.noviomagus.info/romned.htm